Ouders. De zorgen van onze ouder(s) zullen steeds meer ons manier van leven bepalen. Wat doen we voor en met hen? In huis nemen? Een serviceflat? In een verzorgingshuis?

Het zijn dikwijls verscheurende keuzes die we liever voor ons uit duwen. Zolang onze ouders zich in hun eigen woning kunnen beredderen, lukt veel. Zelfs als er een brigade aan hulp aan te pas komt. Maar dan gaat het plots niet meer.

Auteur, journalist Marnix Peeters (52) schreef voor Zeno – De Morgen een zo mooie column die je bij de keel grijpt. We staan zo machteloos als onze ouders stilletjes uit onze handen glippen.

Mijn moeder

Omdat haar gezondheidstoestand in korte tijd fel was achteruitgegaan en mijn vader thuis de zorg voor haar echt niet meer aankon, hebben wij mijn moeder deze week laten opnemen in een zorginstelling.

Mijn vader had tijdens hun laatste nacht samen geen oog dichtgedaan, en zat, toen wij ’s ochtends vroeg het ouderlijk huis binnenkwamen, op een stoel naast haar ziekbed, haar stukjes brood met confituur voerend. Moeizaam, met kleine slokjes, als een vogeltje, dronk zij van haar koffie uit een plastic beker met twee grote oren. Toen de vriendelijke ambulanciers haar kwamen halen, had mijn vader kregelig en hulpeloos staan toekijken, niet meer in staat om zijn nochtans goed beveiligde emoties te verbijten.

Het komt wel goed, moeke, had hij gezegd.

Naast wat hij heeft doorstaan, is het peanuts, maar het was vermoedelijk de zwaarste dag uit mijn volwassen leven, zei ik ’s avonds tegen mijn vrouw, die me de hele dag had bijgestaan. Dat betekent allicht dat ik een zondagskind ben, zo op m’n 52ste, maar het was ook écht wel heel heftig. Het is een eindpunt. Nu is alles anders. Niets wordt ooit nog goed. Een huwelijk van bijna zestig jaar wordt in de feiten ontbonden. Twee mensen die op een paar ziekenhuisopnames na nooit één nacht van elkaar gescheiden werden, worden op een weerloze leeftijd uit elkaar gehaald. Al die gewoontes, al die ingesleten woorden en daden, al die taalloze verstandhoudingen worden nietig verklaard. Die grom: kom, we gaan slapen.

Ik durf me de eenzaamheid amper voor te stellen, zei mijn vrouw, mijn nek knedend.

Je was er zo gewoon aan geworden dat het nog amper opviel, na al die jaren, zei ik, maar je moet eens optellen van hoeveel mensen je hier hulp krijgt als het slecht met je gaat. In die paar laatste dagen alleen al: die twee meisjes van het Wit-Gele Kruis die pas geleden nog het ziekenhuisbed in de woonkamer hadden geïnstalleerd en die het morgen weer komen ophalen, de huisdokter, het kookmeisje, de dame van de CM die het niet-dringend liggend vervoer probeerde te regelen, de verpleegster die haar vanmorgen een laatste keer kwam wassen en aankleden, de twee vriendelijke ambulanciers, de receptioniste en de coördinator van de zorginstelling, de directeur van Orelia die zo zijn best voor ons had gedaan, de vier verpleegkundigen die kennis kwamen maken, en ik vergeet er vast nog een dozijn. Het gaat soms rap-rap, er is geen tijd voor praatjes en complimenten, je hebt soms het akelige gevoel dat je een zorgfabriék bent binnengestapt, maar het ís er allemaal wel. En dat was dan alleen nog maar voor dat ene kleine moedertje van mij, voor dat éne zieke vogeltje. Beeld je het zorgmónster in dat elke dag die tienduizenden vogeltjes zoogt en door de dag heen helpt. Dat is toch wel heel mooi.

Dat is prachtig, beaamde mijn vrouw, en zij keek mij aan, en in gedachten zag ik mijn moeder in dat vreemde zorgbed liggen, en mijn vader in het vertrouwde zijne, voor altijd alleen, allebei voor altijd alleen.

@Marnix Peeters voor Zeno -De Morgen.

Check zeker marnixpeeters.be  voor zijn meest recente boek ‘Zei mijn vouw’ en andere bestsellers die wij al met zoveel plezier gelezen hebben.