Ondertussen in onze mailbox, een pakkend bericht van MARIANNE: “Dag Wifty, ik ben Marianne. Tweeënvijftig. En ik heb heel mijn leven piano gespeeld. Mijn moeder zette me als kind op het krukje naast haar, haar handen over de mijne, totdat ik ze zelf wist te vinden, de witte en zwarte toetsen. Muziek was geen hobby, geen vak. Het was mijn ademhaling. Ik gaf les, speelde concerten op kleine podia, begeleidde koren, kinderen, amateurs, soms eenzaam in de late avond met een glas wijn op de vleugel.

Maar sinds twee jaar wonen er stenen in mijn vingers. Als ik mijn handen bekijk lijken ze niet meer van mij, de knokkels gezwollen, mijn vingers krom en stijf. Reuma, zeggen ze. Ontstaan in de storm van de overgang, alsof mijn lichaam plots besloot dat het genoeg was geweest met het mooie spel.

Ik dacht altijd dat ik zou blijven spelen tot mijn laatste adem. Misschien nog een etude op mijn sterfbed — een zachte afscheidsgroet in mineur. Maar dat romantische beeld is me afgenomen. Er zijn dagen dat ik naar de piano kijk zoals je kijkt naar een geliefde die je niet meer kunt aanraken. Soms til ik het klepje op, ruik ik het hout, en leg ik mijn handen zacht op de toetsen. Wat rest zijn herinneringen. En verhalen. Over dat jongetje dat na maanden oefenen eindelijk “Für Elise” kon spelen en me toen huilend omhelsde. Over die oude man die op zijn negentigste nog les nam, “zolang mijn vingers nog luisteren,” zei hij. Nu begrijp ik hem pas echt.

Mensen vragen of ik nog les geef. Soms knik ik vaag. Ik ben er nog niet aan toe om te vertellen dat het niet meer lukt. Omdat ik me schaam? Omdat ik te trots ben? Omdat ik boos ben op de menopauze? Omdat ik hoop dat het tijdelijk is, dat het goed komt, maar eerlijk… Ik mis het. Elke dag. Meer dan woorden kunnen zeggen…”

Free Photo: Pexels.com